zondag 3 juli 2011

Mooserviertjes

Die groene fles met dat oranje etiket. Die zal nooit meer hetzelfde zijn. Zij was al bijzonder maar nu zal er geen andere fles meer aan haar kunnen tippen.

Ik zou al eens eerder een mooi verhaal schrijven - ook over deze fles. Dit naar aanleiding van een skivakantie met nog drie dames in St. Anton. Wij Mooserviertjes, welke benaming exact de lading dekt van het enorme feest dat wij daar gevierd hebben met z'n vieren, en dan met name in de Mooserwirt (de bekendste apres-ski van St.Anton in Oostenrijk), kwamen al eerder in aanraking met die fles. Maar over die vakantie was toen zoveel te vertellen dat ik in mijn euforie geen keus kon maken. Het in één enkel verhaal opschrijven had teniet gedaan aan de werkelijke magie en harmonie in plezier maken van dit viertal en onder andere die beruchte fles.

Maar nu moet het er toch van komen. Wij gingen een dagje naar het Dolfinarium. Dit behoeft enige uitleg want welke rechtgeaarde volwassen vrouw zou nou op een willekeurige maandag naar het Dolfinarium willen gaan. Wij. Nou, niet echt natuurlijk maar eigenlijk wel. In die eerder genoemde Mooserwirt kun je beter niet altijd de waarheid over jezelf vrijgeven en dus aan die willekeurige aanbieder van een glaasje uit de groene fles net zo goed vertellen dat je op een bedrijfsuitje van het Dolfinarium bent. Zo gedacht zo gedaan en dit is weer zijn eigen leven gaan leiden.
Wij hadden Flipper werkelijk bekeken ter ere van onze Mooserviertjes-reünie als het niet zo snikheet was geweest en wij afgelopen maandag naar Noordwijk trokken. Onderweg stopten wij langs de A1 voor een hoognodige plas van onze dompteur dolfijnen en die vrouw met dat droge haar (van de hele dag trucage in dat dolfijnenbad). En ja, al was ondergetekende op weg naar Ooostenrijk de Roelientje, u weet wel die zorgzaamste van Gooise Vrouwen, door een meegnomen mandje proviand, had nu onze dompteur koffie mee. Omhoog klauterend met bevallige slippertjes en een handdoek zochten wij een plekje in de schaduw op het taluud bij het benzinestation.
En toen kwam Die Groene Fles met het Oranje Etiket. Niks bakkie leut - gekoelde bubbels in koud gehouden glaasjes en ook nog heerlijke aardbeientaartjes. Terwijl half Bulgarije met ontbloot bovenlijf ons naast de vrachtwagen gade sloeg, proostten wij op Lang Leve de Mooserviertjes. Terwijl half Bulgarije zich stond te verbazen dat zij net nog in een eindeloze file van chagrijnige, oververhitte automobilisten stonden en nu vier vrouwen in de schaduw de bloemetjes buiten aan het zetten waren, hapten wij in ons taartje en haalden winterse herinneringen op. Terwijl zij zich nogmaals eerst hun blote hoofd en toen hun buik krabden, lieten wij de langs de snelweg het mouserende goud de kelen smeren om de hele dag eindeloos door te kunnen kakelen.

Je hebt soms van die dingen - je kan er niet naar kijken of aan denken zonder een blije bubbelende gedachte in je hoofd te krijgen en direct een brede glimlach om je lippen. Ik zal nooit meer zonder dit geweldige, gelukkig makende cadeautje van binnen kunnen kijken naar een fles Veuve Clicquot - waarvoor dank!

Veerle

De laatste keer dat ik met een kind in een ziekenhuis lag, lagen er twee kinderenen naast mij te slapen, en daar was dit kind waar ik nu naar kijk niet bij. Toen sliep ik maar matig vanwege mijn euforie om de geboorte van onze tweeling. Nu omdat mijn kleinste schatje, die sinds vijf dagen negen jaar is en nog nooit een ziekenhuis van binnen gezien heeft, gewond naast mij ligt. In plaats van een groot feest te vieren op deze eerste Paasdag, zijn we hier - in het Lucasziekenhuis van Apeldoorn. Wat bedacht was als een zonovergoten feest ter ere van de verjaardag van alle drie de kinderen, op deze warmste Pasen sinds 1901, kreeg een vreselijke wending.

Nog goed en wel voor de gasten gearriveerd waren, behalve wat familie, werd er vrolijk onder de sproeier gesprongen. Bij het achteruitlopen, weg van de koude straal, had Veerle geen rekening gehouden met de uitloopren voor haar konijn Roosje. Terwijl ik nog een strik om haar favoriete, en door Oma Boek gemaakte, Charlotte-taart deed, onttrok het drama zich. Zij viel achterover met haar oog op de punt van een staaf waarmee het gaas van ren in de grond gestoken was. Terwijl de paniek zich meester nam van haar vader en mij bij het aanzien van de ravage in haar gezicht werd er met veel medisch personeel in de familie snel gehandeld. Terwijl de dienstdoende oogarts werd gebeld, raceten wij naar het ziekenhuis. Omdat oogartsen voor drie ziekenhuizen dienst hebben, konden wij niet naar Deventer maar moesten naar Apeldoorn. Het enige wat ik kon denken was: Oh mijn god, laat haar oog niet kapot zijn, laat haar oog niet kapot zijn. Met een door adrenaline nog verder opgevoerde rijstijl die eigenlijk perfect bij de BMW van manlief past, scheurden wij op weg naar hulp. Daar stond dokter Oei, wat een perfecte naam bleek later, al op ons te wachten. Zij kon, god zei dank (ik ben niet christelijk maar kon nu alle steun gebruiken en het was tenslotte Pasen), in elk geval constateren dat Veerle kon zien en haar oog kon bewegen - Oei zal ik maar zeggen, dat scheelde niets. Voor de zekerheid werd er een CT-scan gemaakt. Er toen nog van uit gaande dat wij ons zo weer bij de gasten konden voegen, kwam Oei na deze bekeken te hebben terug en vroeg of we nog even in haar spreekkamer konden komen. Da's meteen niet goed denk je dan. Wat raar om ineens hulpeloos met je kind als lijdend voorwerp onderworpen te zijn en maar te moeten afwachten op wat een ander voor nieuws je gaat brengen. Er bleek een breuk in haar orbitadak, zeg maar het bot achter je wenkbrauw, en dat moest toch even overlegd worden met de neurochirurg van het Wilhelmina Kinderziekenhuis in Utrecht. En dat klinkt wel chique maar voelt echt helemaal niet fijn. Op het moment dat dokter Oei ook nog begon te schermen met uitspraken over het hersenvlies dat wel intact leek te zijn en dat erg geen luchtbellen (hè wat?!) in haar hersenen te zien waren nam het Oeioeioeioei mij weer over. Tot de professor in Utrecht bereikt was mochten wij wel naar huis. Oh nee, halverwege op weg naar huis toch niet. Of we wel weer terug wilden komen met wat spullen want ze wilden haar opnemen...

En met een korte stop met het vliegensvlug inpakken van een slaaptasje en hier en daar een kus van de thuis ondertussen wel aanwezige maar toch ook wat aangeslagen gasten zitten we nu hier. Veerle die er uit ziet alsof ze een wedstrijd zwaargewicht boxen achter de rug heeft en een flinke rechtse hoek op haar linkeroog heeft gekregen. Zij houdt zich op alle fronten kranig. Klein maar dapper. Het is nu donker en Chiel is naar huis naar de tweeling. Ik probeer net zo dapper te zijn als mijn schatje maar dat valt me zwaar. Haar ct-scan is met een koerier op weg naar Utrecht en zal daar nog bekeken worden. Misschien dat we dan alsnog naar Utrecht moeten. Ik wacht en kijk naar mijn gehavende maar oh zo flinke meisje. Met golven van grote zorg en zeker niet zoals zij onschuldig relativerend. Voor zij in slaap viel vroeg ze mij nog welke dag het was en of ze morgen naar school moest. Toen ik dit laatste ontkende zei ze: " Oei, Gelukkig maar. En ook dat meester Ben op vakantie is, ...als die me zo zou zien....".

donderdag 20 januari 2011

Griepepidemie

Ik heb heel erg veel medelijden met ál die mensen met griep. En dat zijn er nu zo veel dat er gesproken wordt van een milde epidemie. Die epidemie-status klinkt als een mijlpaal, alsof het juist positief is dat dat met de griep bereikt wordt. NOS-headline: In Nederland heerst nu officieel een griepepidemie. Hoera, het is officieel – een epidemie.
Ik was een van die velen die nodig waren om er die epidemie van te maken. Dat geeft dan wel een goed gevoel – dat je daar aan bijdraagt. Maar voor de rest is griep écht niet fijn.

Het begint met het stadium dat niemand, inclusief jijzelf, 't serieus neemt: wat snotteren en een zere keel, gaat wel weer over. Je moddert nog even door. En terwijl iedereen allang gewend is aan jouw geproest, slaat het echte virus toe en word je gereduceerd tot een pijnlijke homp slapperige gelei in een omhulsel. Er loopt water uit je ogen, snot uit je neus, zweet uit je poriën maar niets is zo erg als die weke, zwakmakende massa die nog lekker binnen in je kookt. Je doet echt helemaal niets meer. En het allerergste is dat niemand, niemand daarop rekent – bij een moeder.
Toen ik tot griepmoes vermalen werd door dat zogenaamde milde virus was het eerste wat ik te horen kreeg: “ Ja, dan had je de griepprik maar moeten nemen toen die aangeboden werd…”. Alsof ik wat had aan een eigen schuld dikke bult gevoel! Ik wilde gewoon TLC ( het mooiste doktersvoorschrift ooit in Engeland gezien Tender Loving Care). Terwijl ik mij nog een keer naar mijn werk sleepte zei iedereen daar: “Owaahh! Wat zie jij er slecht uit zeg!” en nadat de paracetamol uitgewerkt was kon ik daar ook niet meer tegen. Terwijl ik in mijn bed lag, zetten mijn kinderen het hele huis op de kop, slompte ik mij weer uit bed en moest orde op zaken stellen. Zij keken mij aan met een blik die zei: Duhuh Wie Gaat Er Dan Ook Midden Op De Dag In Bed Liggen?!
Toen ik mijn man later belde in de hoop op TLC was hij nog heel druk maar hij kwam straks wel naar huis. “Ben jij thuis dan?” vroeg hij. Na mijn vraag waar hij dacht dat ik anders zou zijn was het lang stil en sprak hij: “……Ooh ja,…. jij bent ziek hè?!...”. Ook ging het gezin er vanuit dat ik prima de maaltijd kon koken – ik had toch nog niet zoveel gedaan die dag? Toen er voor de zoveelste keer met bord op schoot voor de tv gegeten mocht worden verbaasde de jongste zich door uit te roepen: “Alwéér ?”. En op mijn vraag of mijn zoon nog ging bedenken om een keer wat schoons aan te trekken kwam het weerwoord dat ik dan wel moest zorgen dat ik de was deed.

Maar de wasmachine draait en ik heb nog nooit met zo veel plezier de afwas gedaan. Ik voel gewoon dat de pap verdwijnt en dat de energie weer per uur toeneemt. Ik gun helemaal niemand de griep maar het lijkt mij wel het beste voor iedereen dat het Rijksvaccinatieprogramma als volgt gewijzigd wordt: verplicht voor moeders, vaders en kinderen voorlopig uitgesloten.



dinsdag 9 november 2010

November

November is voor velen een saaie maand. Ik las het net nog ergens: “Ik heb een hekel aan november… een echte niksmaand. Met als enig vooruitzicht december en daar zie ik nog meer tegenop!”. Nou getuigd dit ten eerste van een depressiviteit die niet bij mijn persoonlijkheid past. Maar ook ga ik er vanuit dat zulke gedachten nog heel lang, heel ver weg blijven. November is voor mij namelijk juist een maand met een absoluut hoogtepunt.

Op dit moment zit ik met kleine oogjes van de vermoeidheid op de bank maar ik zou niets anders willen. Elk jaar is het begin van november eigenlijk hetzelfde, maar absoluut geweldig. We hebben uitgerekend dat het de 15e keer is dat dit wij het samen doen. En wij doen het – elk jaar weer – één keer. En afgelopen weekend, het eerste weekend van november, was het weer zover. Wij, met z’n allen en een open haard.
Als ik terugdenk zie ik gave huizen met haarden waar je soms werkelijk in kon staan. Keukens waar het koken een ware sport werd, bacchanalen aan mooi gedekte tafels en lange wandelingen met grote dwalingen en dus de mooiste herfstplaatjes van de natuur. Maar ook de meligheid, ‘t rubberen plafond van een even enge verhuurder, de tranen over mijn wangen van het lachen, ‘t woordenboekenspel, wijnproeverijen, serieuze gesprekken, lege flessen, katers, te laat naar bed en te vroeg weer op. Tranen om ware dingen en tranen door net te lang praten bij te hoge alcoholpromillages.
Ons Engelandvaardersweekend, de naam duidt op onze Engelse periode waar wij hiermee begonnen zijn, is er één dat nooit lopendebandwerk wordt. Het zit ‘m in de symbiose, in die geoliede machine van twaalf. Je weet eigenlijk wat komen gaat en toch maken wij er elke keer weer een ander hoogtepunt van.

Dit weekend zaten wij weer ergens net over de grens bij Maastricht – wat doet het er ook toe. En nu, nu zit ik dus met die kleine oogjes op de bank gelukkig te wezen. Al het voorgaande is weer aan bod geweest – mooi huis, geweldige bier- en kaasavond, gesprekken, meligheid, natuur en Maastricht, een schandalig wildbacchanaal en dansen tot diep in de nacht op een patio terwijl de herfstbladeren al vallen. November is een topmaand. Want op het eerste weekend alleen al, kan ik bijna een heel jaar teren – was het maar vast weer zo ver.



maandag 11 oktober 2010

Medaille d'Or

Soms heb je van die dagen – van die dagen die een gouden randje lijken te hebben. En gister was zo’n dag.

Die dag begon eigenlijk al ergens in februari toen wij de eerste stap deden naar het goud van gister. Een vriendin en ik investeerden toen in ons eerste leasecontract. Nou is dat voor hele hordes een heel gewone actie maar voor ons bijzonder. Bovendien was het geen auto die wij leaseden maar wijnstokken. Tien rode en tien witte. En met het zetten van onze handtekening wisten wij ons - behoudens vreselijke natuurrampen of overige onvoorziene tegenspoed – verzekerd van onze eigen tien flessen rode en tien flessen witte wijn.
Het was niet eens de charmante overtuigingskracht of het ongebreidelde enthousiasme van de wijnboer die mij over de streep trok. Wat mij het meest aantrok was dat je met alles kon komen helpen: snoeien, opbinden en natuurlijk regelmatig tegen je wijnstokken praten in de hoop dat er nog mooiere trossen aan zouden komen dan aan die uit het leasecontract van de buurman. Onweerstaanbare associaties had ik met die romantische Bertolli-reclames waar hele families ook allemaal romantische dingen doen met tomaten voor de pastasaus of met olijven voor de goudgeelste olie. Ik zag mijzelf direct met gebloemde hoofddoek en opgestroopte hemdsmouwen langs de stokken struinen en mijn mandje vol laden met dikke trossen. Of beter nog – de trossen in mijn opgeschorte rokken om ze daarna in een grote houten tobbe te gooien waar wij dan later blootsvoets in stampten om ze te pletten!

En gister was het dan zover. De druif mocht geplukt. Tegen elven werden wij door de wijnboer in zijn gaard ontvangen. Geheel in Bertolli-stijl zetten wij ons eerst in de warme oktoberzon met koffie en appeltaart, natuurlijk van eigen appels uit de naast de wijn- gelegen fruitboomgaard. Met de autoriteit van een al generaties overgedragen kennend oog keurde de wijnboer nog eenmaal met zijn futuristische kijker het suikergehalte en daarmee het potentiële alcoholpromillage van de druif. Dat goed bevonden, schortte wij de rokken op en gingen aan de pluk. Tussen de al wat verkleurde bladeren en in de zon waande je je al gauw Piemonte in plaats van in Raalte. Voor wij het wisten behoorden ook wij tot de aloude generaties van druivenplukkers en knipten we ze vakkundig van de ranken, sorteerden we eerste dan wel tweede keus en weifelden geen moment de slechte zo in het gras te werpen. Tegen de lunch hadden wij al kisten vol en genoten wij aan de lange tafels buiten van soep, brood en natuurlijk een glas wijn. Nog een laatste pluksessie bracht ons naar de enige teleurstellingen van de dag – pletten met de voeten was er niet bij. In een mooie molen werd de eerste plet volbracht en konden wij de eerste persing proeven. Een heerlijk zoet druivensap in mooie glaasjes deed de ronde en was zo lekker dat het wat mij betreft ook zo de fles in had gekund. De afsluiting met een heerlijk glas wijn in de avondzon maakte mijn Italiaanse plaatje compleet.

Ik kan niet wachten tot ik de eerste kurk van de fles kan trekken, romantisch de glazen vol kan laten klokken en met mijn allerliefste Bertolli-glimlach kan zeggen: “ Secondo la tradizione antica famiglia, naturalmente!”.

dinsdag 6 juli 2010

Nederland-Uruguay

De vorige keer dat ik zat te schrijven onder een voetbalwedstrijd was in De Bengel in Lochem – Twente werd kampioen en de kroeg was zwart-wit en een beetje rood gekleurd. Van wat ik daar schreef, zal niemand meer getuige zijn. Dat was in mijn Moleskin, het boekje dat weg is zoals bekend uit een vorige column. Nu zit ik met mijn billen bovenop de sitetable in onze woonkamer, de banken gevuld met oranje opgetuigde kinderen en vrienden. Ik type op mijn laptop met wat zweterige handjes. Want als ik eerlijk ben – ik kan hier niet zo goed tegen. Ik bedoel, tegen het kijken naar een spannende voetbalwedstrijd. Ik word hier zó zenuwachtig van. Het "Ooah, toe dan!!!” en “Aaoh, neeeee….” is niet van de lucht. Dat maakt het niet beter. Mijn vriendin roept elke drie minuten – al vijf keer dus want het is de zestiende minuut- “Nou, kom op jongens!",  en dit op een volume waarmee zij bij een handbalwedstrijd van haar dochter al een keer van de tribune is gestuurd. Alsof mijn zenuwen alleen niet genoeg zouden zijn.
Ik kan er gewoon niet zo goed tegen. Kijk, bij zo’n finale van Wimbledon dan kun je na elke game weer even ademhalen, dan is een puntje meer of minder niet zo erg. Even spanning, en dan gewoon een nieuwe game, nieuwe set, nieuwe kansen. Zo is het niet bij voetbal – minimaal 90 minuten lang is dit tergend, want je weet maar nooit. Al sta je 2-0 voor, als het die Duitsers zijn dan scoren ze in blessuretijd soms nog wel drie goals in twee minuten.
Ik kan hier helemaal niet goed tegen, ik word hier zo zenuwachtig van. Ook al is het nu ondertussen 1-0 voor Nederland, dan nog. Kijk, daar heb je het al – een opstootje. De Zeeuw is door een onverlaat van Uruguay in zijn gezicht geschopt en Sneyder heeft al weer geel te pakken. Straks spelen we nog met tien man…, zucht.
Eigenlijk snap ik mezelf niet zo goed. Want om nou te zeggen dat ik het diep in mijn hart écht belangrijk vind, nee. Ik vind het heus leuk voor die jongens dat ze het goed doen. Hoewel, als ik heel eerlijk ben kan zelfs dat me niet echt schelen. Of Wezelie nou een blije jongen is, maakt mij eigenlijk niets uit – ik ben Jolante niet. Ik ben ook mijn opa niet – hij was een voetbalfanaat die zich druk schoppend tegen de onderkant van zijn stoel enorm kon opwinden over wat Heerenveen nu weer uitspookte op het veld. Als hij al voor Petrus zou moeten verschijnen, die kans daartoe in zijn overtuiging zeer klein, dan kwam hij ongetwijfeld niet door de poort vanwege al zijn gevloek en getier onder het kijken van een potje voetbal.
En ja hoor, 1-1. Zie je wel. Ik kan er écht niet tegen. En nu is het rust en moeten we nog eens vijfenveertig tergende minuten. Maxima zit ook op de tribune zag de cameraman. Lekker makkelijk zo zonder zenuwen. Die is al klaar natuurlijk – Argentinië is naar huis dus het landje van haar echtgenoot is leuke tweede keus. Ik had gehoopt dat Nederland er snel uit zou liggen, dan kon ik lekker voor Engeland zijn waar ik een tijd gewoond heb en dus ook wat loyaliteit ligt. Als het dan mis gaat kun je denken: ach ja, het zijn die Engelsen maar, kan mij het schelen. Maar ja, de Engelsen naar huis en hier zit ik - met Nederland in de halve finale en zweethandjes op de bank. Heb net met een oog gekeken en probeer de eerder genoemde uitroepen in de kamer te negeren. Ik kan me ook niet inhouden en roep, nee schreeuw nu zelf. Heb in drie seconden al meer gescholden dan mijn Opa in een hele wedstrijd van Heerenveen bij elkaar. Hij kende dan The f***- en S***-word niet maar alle andere woorden moeten hem bekend in de oren geklonken hebben. Oh, wat is dit erg – je zo druk maken over iets wat je niets kan schelen. Oh, Yes!!!!! Jahaaa, Yes,Yes, Yeserderyes – het is 2-1! De polonaise op de tribune, heel Africa Vuvuzelaat voor Oranje, Maxima’s wilde haren schudden vrolijk heen en weer in de herhaling van een close-up. Ik weet zeker dat zij, met mij, heel haar hart toch echt bij Nederland heeft liggen. En ja, hoor 3-1. Mijn vrienden, echtgenoot en oranje getooide kinderen dansen door de kamer. Maar nu komt het ergste – de laatste minuten. Oh ja, en dan nog natuurlijk die tergende, vreselijke 3 minuten extra tijd, oh zucht. En nee, niet te geloven – Uruguay scoort. Dit zal niet waar wezen, niet in de laatste minuten. Ik geef er niets om maar alsjeblieft niet… Oh nee, geel voor Van Bommel, de scheids speelt maar door en door: 3 minuten extra tijd maar het is al 94.20. Hoe kan dit?! Scheids, fluit af!!!!!!
Gelukkig, ik mag dit hele zenuwslopende spektakel nóg een keer. Nederland in de finale van het WK 2010, ongelofelijk. Misschien ga ik zondagavond maar gewoon een rondje fietsen, van ruim negentig minuten….

maandag 14 juni 2010

Sam

Sam is niet meer. Vandaag om tien over twaalf sloot hij zijn ogen, voor het laatst en voorgoed. Op de vloer bij dierendokter Bob. En ondanks dat ik er van overtuigd ben dat het beter is zo, is het verdriet groot. Sam was bijna 16 jaar waarvan hij zo’n 15 jaar bij ons doorgebracht heeft. Dat maakt dat hij bijna alles, behalve het allereerste begin, van het gezamenlijk leven van mijn ega en mij heeft meegemaakt. We kregen hem toen we, nog niet getrouwd en kinderloos, in Engeland woonden.

Eigenlijk zie ik hem nog komen, als jonge, wildebrasserige hond van anderhalf ongeveer, dachten ze. Ze, dat waren de mensen van de opvang voor honden die anders aan een boom waren gebonden. Sam, zo vertelden deze mensen, kwam uit een gezin van een alleenstaande moeder met zes kinderen – van zes verschillende vaders grapten wij altijd – en had nog niet veel goeds geleerd. Op die mooie zomeravond dat hij op zicht kwam met zijn tijdelijke bewaarders is hij gebleven, tot vandaag.
Hij was er altijd bij: bij de wandelingen, bij het varen op de Broads, de paasvuren, Kerstmissen met familie, weekenden vol logerende vrienden, een drinkgelag tot diep in de nacht waar wij het leven en zo bespraken.
Nooit zal ik het moment vergeten waarop wij thuiskwamen met twee maxicosi’s met onze dag oude tweeling. Hij snuffelde ze van top tot teen af met zijn grote zwarte neus en leek te besluiten dat zij er ook bij hoorden vanaf toen. Vanmiddag vertelde ik de ene helft van de tweeling nog dat hij het wat minder leuk ging vinden toen zij op ooghoogte kwam en ging kruipen. Hij ging dan lijdzaam voor het traphekje zitten tot je hem naar boven liet, weg van het rare schepsel ineens in zijn buurt.
Hij verhuisde mee naar Nederland – achterin de Jaguar op de boot - en liep de eerste paar weken aan de verkeerde kant van de fiets. De derde telg was niet ter wereld gekomen zonder zijn hulp. Terwijl manlief sliep, lag hij onder het bed op klossen en bij elke wee kwam hij met zijn kop op het kussen en duwde zijn snuit onder mijn hand om mij te ondersteunen.

Ik kan nog vele herinneringen ophalen – van zijn geblaf tegen de postbodes (Royal Mail, PTT of TNT-post). Het hoge springen en blaffen in zijn kennel in Engeland met maatje Pim van de buren, de krassen in de vensterbank omdat hij bijna door de ramen sprong omdat je niet weg mocht gaan. Maar ook het brave stilzitten bij al die kinderen die een beetje bang waren voor honden maar door hem niet meer.
Hij werd oud, ouder, oudst. Hij reageerde nog altijd blij bij elk geluid van een Eend omdat hij dan dacht dat zijn grote vriend Dré er weer aankwam. Tot hij doof werd. Hij had zijn laatste “gekke-vijf –minuten” (thuistaal voor als een idioot rondjes rennen) precies een half jaar geleden rond mijn verjaardag toen de eerste sneeuw viel.
Vandaag bleek de teruggekomen tumor aan zijn poot, waar hij deze herfst al eens aan geopereerd was, doorgebroken, geïnfecteerd en inoperabel. Zondag dachten wij er al goed aan te doen hem uit zijn lijden te verlossen maar konden we het nog niet over ons hart verkrijgen. Hij heeft nog een avond aan onze voeten gelegen. Vanmorgen om tien over twaalf sloot hij zijn ogen – voor het laatst en voorgoed. Ik heb het vaak tegen hem gezegd – nu ook voor het laatst. Dag Sammetje, je bent een beste, brave hond.