dinsdag 9 november 2010

November

November is voor velen een saaie maand. Ik las het net nog ergens: “Ik heb een hekel aan november… een echte niksmaand. Met als enig vooruitzicht december en daar zie ik nog meer tegenop!”. Nou getuigd dit ten eerste van een depressiviteit die niet bij mijn persoonlijkheid past. Maar ook ga ik er vanuit dat zulke gedachten nog heel lang, heel ver weg blijven. November is voor mij namelijk juist een maand met een absoluut hoogtepunt.

Op dit moment zit ik met kleine oogjes van de vermoeidheid op de bank maar ik zou niets anders willen. Elk jaar is het begin van november eigenlijk hetzelfde, maar absoluut geweldig. We hebben uitgerekend dat het de 15e keer is dat dit wij het samen doen. En wij doen het – elk jaar weer – één keer. En afgelopen weekend, het eerste weekend van november, was het weer zover. Wij, met z’n allen en een open haard.
Als ik terugdenk zie ik gave huizen met haarden waar je soms werkelijk in kon staan. Keukens waar het koken een ware sport werd, bacchanalen aan mooi gedekte tafels en lange wandelingen met grote dwalingen en dus de mooiste herfstplaatjes van de natuur. Maar ook de meligheid, ‘t rubberen plafond van een even enge verhuurder, de tranen over mijn wangen van het lachen, ‘t woordenboekenspel, wijnproeverijen, serieuze gesprekken, lege flessen, katers, te laat naar bed en te vroeg weer op. Tranen om ware dingen en tranen door net te lang praten bij te hoge alcoholpromillages.
Ons Engelandvaardersweekend, de naam duidt op onze Engelse periode waar wij hiermee begonnen zijn, is er één dat nooit lopendebandwerk wordt. Het zit ‘m in de symbiose, in die geoliede machine van twaalf. Je weet eigenlijk wat komen gaat en toch maken wij er elke keer weer een ander hoogtepunt van.

Dit weekend zaten wij weer ergens net over de grens bij Maastricht – wat doet het er ook toe. En nu, nu zit ik dus met die kleine oogjes op de bank gelukkig te wezen. Al het voorgaande is weer aan bod geweest – mooi huis, geweldige bier- en kaasavond, gesprekken, meligheid, natuur en Maastricht, een schandalig wildbacchanaal en dansen tot diep in de nacht op een patio terwijl de herfstbladeren al vallen. November is een topmaand. Want op het eerste weekend alleen al, kan ik bijna een heel jaar teren – was het maar vast weer zo ver.



maandag 11 oktober 2010

Medaille d'Or

Soms heb je van die dagen – van die dagen die een gouden randje lijken te hebben. En gister was zo’n dag.

Die dag begon eigenlijk al ergens in februari toen wij de eerste stap deden naar het goud van gister. Een vriendin en ik investeerden toen in ons eerste leasecontract. Nou is dat voor hele hordes een heel gewone actie maar voor ons bijzonder. Bovendien was het geen auto die wij leaseden maar wijnstokken. Tien rode en tien witte. En met het zetten van onze handtekening wisten wij ons - behoudens vreselijke natuurrampen of overige onvoorziene tegenspoed – verzekerd van onze eigen tien flessen rode en tien flessen witte wijn.
Het was niet eens de charmante overtuigingskracht of het ongebreidelde enthousiasme van de wijnboer die mij over de streep trok. Wat mij het meest aantrok was dat je met alles kon komen helpen: snoeien, opbinden en natuurlijk regelmatig tegen je wijnstokken praten in de hoop dat er nog mooiere trossen aan zouden komen dan aan die uit het leasecontract van de buurman. Onweerstaanbare associaties had ik met die romantische Bertolli-reclames waar hele families ook allemaal romantische dingen doen met tomaten voor de pastasaus of met olijven voor de goudgeelste olie. Ik zag mijzelf direct met gebloemde hoofddoek en opgestroopte hemdsmouwen langs de stokken struinen en mijn mandje vol laden met dikke trossen. Of beter nog – de trossen in mijn opgeschorte rokken om ze daarna in een grote houten tobbe te gooien waar wij dan later blootsvoets in stampten om ze te pletten!

En gister was het dan zover. De druif mocht geplukt. Tegen elven werden wij door de wijnboer in zijn gaard ontvangen. Geheel in Bertolli-stijl zetten wij ons eerst in de warme oktoberzon met koffie en appeltaart, natuurlijk van eigen appels uit de naast de wijn- gelegen fruitboomgaard. Met de autoriteit van een al generaties overgedragen kennend oog keurde de wijnboer nog eenmaal met zijn futuristische kijker het suikergehalte en daarmee het potentiële alcoholpromillage van de druif. Dat goed bevonden, schortte wij de rokken op en gingen aan de pluk. Tussen de al wat verkleurde bladeren en in de zon waande je je al gauw Piemonte in plaats van in Raalte. Voor wij het wisten behoorden ook wij tot de aloude generaties van druivenplukkers en knipten we ze vakkundig van de ranken, sorteerden we eerste dan wel tweede keus en weifelden geen moment de slechte zo in het gras te werpen. Tegen de lunch hadden wij al kisten vol en genoten wij aan de lange tafels buiten van soep, brood en natuurlijk een glas wijn. Nog een laatste pluksessie bracht ons naar de enige teleurstellingen van de dag – pletten met de voeten was er niet bij. In een mooie molen werd de eerste plet volbracht en konden wij de eerste persing proeven. Een heerlijk zoet druivensap in mooie glaasjes deed de ronde en was zo lekker dat het wat mij betreft ook zo de fles in had gekund. De afsluiting met een heerlijk glas wijn in de avondzon maakte mijn Italiaanse plaatje compleet.

Ik kan niet wachten tot ik de eerste kurk van de fles kan trekken, romantisch de glazen vol kan laten klokken en met mijn allerliefste Bertolli-glimlach kan zeggen: “ Secondo la tradizione antica famiglia, naturalmente!”.

dinsdag 6 juli 2010

Nederland-Uruguay

De vorige keer dat ik zat te schrijven onder een voetbalwedstrijd was in De Bengel in Lochem – Twente werd kampioen en de kroeg was zwart-wit en een beetje rood gekleurd. Van wat ik daar schreef, zal niemand meer getuige zijn. Dat was in mijn Moleskin, het boekje dat weg is zoals bekend uit een vorige column. Nu zit ik met mijn billen bovenop de sitetable in onze woonkamer, de banken gevuld met oranje opgetuigde kinderen en vrienden. Ik type op mijn laptop met wat zweterige handjes. Want als ik eerlijk ben – ik kan hier niet zo goed tegen. Ik bedoel, tegen het kijken naar een spannende voetbalwedstrijd. Ik word hier zó zenuwachtig van. Het "Ooah, toe dan!!!” en “Aaoh, neeeee….” is niet van de lucht. Dat maakt het niet beter. Mijn vriendin roept elke drie minuten – al vijf keer dus want het is de zestiende minuut- “Nou, kom op jongens!",  en dit op een volume waarmee zij bij een handbalwedstrijd van haar dochter al een keer van de tribune is gestuurd. Alsof mijn zenuwen alleen niet genoeg zouden zijn.
Ik kan er gewoon niet zo goed tegen. Kijk, bij zo’n finale van Wimbledon dan kun je na elke game weer even ademhalen, dan is een puntje meer of minder niet zo erg. Even spanning, en dan gewoon een nieuwe game, nieuwe set, nieuwe kansen. Zo is het niet bij voetbal – minimaal 90 minuten lang is dit tergend, want je weet maar nooit. Al sta je 2-0 voor, als het die Duitsers zijn dan scoren ze in blessuretijd soms nog wel drie goals in twee minuten.
Ik kan hier helemaal niet goed tegen, ik word hier zo zenuwachtig van. Ook al is het nu ondertussen 1-0 voor Nederland, dan nog. Kijk, daar heb je het al – een opstootje. De Zeeuw is door een onverlaat van Uruguay in zijn gezicht geschopt en Sneyder heeft al weer geel te pakken. Straks spelen we nog met tien man…, zucht.
Eigenlijk snap ik mezelf niet zo goed. Want om nou te zeggen dat ik het diep in mijn hart écht belangrijk vind, nee. Ik vind het heus leuk voor die jongens dat ze het goed doen. Hoewel, als ik heel eerlijk ben kan zelfs dat me niet echt schelen. Of Wezelie nou een blije jongen is, maakt mij eigenlijk niets uit – ik ben Jolante niet. Ik ben ook mijn opa niet – hij was een voetbalfanaat die zich druk schoppend tegen de onderkant van zijn stoel enorm kon opwinden over wat Heerenveen nu weer uitspookte op het veld. Als hij al voor Petrus zou moeten verschijnen, die kans daartoe in zijn overtuiging zeer klein, dan kwam hij ongetwijfeld niet door de poort vanwege al zijn gevloek en getier onder het kijken van een potje voetbal.
En ja hoor, 1-1. Zie je wel. Ik kan er écht niet tegen. En nu is het rust en moeten we nog eens vijfenveertig tergende minuten. Maxima zit ook op de tribune zag de cameraman. Lekker makkelijk zo zonder zenuwen. Die is al klaar natuurlijk – Argentinië is naar huis dus het landje van haar echtgenoot is leuke tweede keus. Ik had gehoopt dat Nederland er snel uit zou liggen, dan kon ik lekker voor Engeland zijn waar ik een tijd gewoond heb en dus ook wat loyaliteit ligt. Als het dan mis gaat kun je denken: ach ja, het zijn die Engelsen maar, kan mij het schelen. Maar ja, de Engelsen naar huis en hier zit ik - met Nederland in de halve finale en zweethandjes op de bank. Heb net met een oog gekeken en probeer de eerder genoemde uitroepen in de kamer te negeren. Ik kan me ook niet inhouden en roep, nee schreeuw nu zelf. Heb in drie seconden al meer gescholden dan mijn Opa in een hele wedstrijd van Heerenveen bij elkaar. Hij kende dan The f***- en S***-word niet maar alle andere woorden moeten hem bekend in de oren geklonken hebben. Oh, wat is dit erg – je zo druk maken over iets wat je niets kan schelen. Oh, Yes!!!!! Jahaaa, Yes,Yes, Yeserderyes – het is 2-1! De polonaise op de tribune, heel Africa Vuvuzelaat voor Oranje, Maxima’s wilde haren schudden vrolijk heen en weer in de herhaling van een close-up. Ik weet zeker dat zij, met mij, heel haar hart toch echt bij Nederland heeft liggen. En ja, hoor 3-1. Mijn vrienden, echtgenoot en oranje getooide kinderen dansen door de kamer. Maar nu komt het ergste – de laatste minuten. Oh ja, en dan nog natuurlijk die tergende, vreselijke 3 minuten extra tijd, oh zucht. En nee, niet te geloven – Uruguay scoort. Dit zal niet waar wezen, niet in de laatste minuten. Ik geef er niets om maar alsjeblieft niet… Oh nee, geel voor Van Bommel, de scheids speelt maar door en door: 3 minuten extra tijd maar het is al 94.20. Hoe kan dit?! Scheids, fluit af!!!!!!
Gelukkig, ik mag dit hele zenuwslopende spektakel nóg een keer. Nederland in de finale van het WK 2010, ongelofelijk. Misschien ga ik zondagavond maar gewoon een rondje fietsen, van ruim negentig minuten….

maandag 14 juni 2010

Sam

Sam is niet meer. Vandaag om tien over twaalf sloot hij zijn ogen, voor het laatst en voorgoed. Op de vloer bij dierendokter Bob. En ondanks dat ik er van overtuigd ben dat het beter is zo, is het verdriet groot. Sam was bijna 16 jaar waarvan hij zo’n 15 jaar bij ons doorgebracht heeft. Dat maakt dat hij bijna alles, behalve het allereerste begin, van het gezamenlijk leven van mijn ega en mij heeft meegemaakt. We kregen hem toen we, nog niet getrouwd en kinderloos, in Engeland woonden.

Eigenlijk zie ik hem nog komen, als jonge, wildebrasserige hond van anderhalf ongeveer, dachten ze. Ze, dat waren de mensen van de opvang voor honden die anders aan een boom waren gebonden. Sam, zo vertelden deze mensen, kwam uit een gezin van een alleenstaande moeder met zes kinderen – van zes verschillende vaders grapten wij altijd – en had nog niet veel goeds geleerd. Op die mooie zomeravond dat hij op zicht kwam met zijn tijdelijke bewaarders is hij gebleven, tot vandaag.
Hij was er altijd bij: bij de wandelingen, bij het varen op de Broads, de paasvuren, Kerstmissen met familie, weekenden vol logerende vrienden, een drinkgelag tot diep in de nacht waar wij het leven en zo bespraken.
Nooit zal ik het moment vergeten waarop wij thuiskwamen met twee maxicosi’s met onze dag oude tweeling. Hij snuffelde ze van top tot teen af met zijn grote zwarte neus en leek te besluiten dat zij er ook bij hoorden vanaf toen. Vanmiddag vertelde ik de ene helft van de tweeling nog dat hij het wat minder leuk ging vinden toen zij op ooghoogte kwam en ging kruipen. Hij ging dan lijdzaam voor het traphekje zitten tot je hem naar boven liet, weg van het rare schepsel ineens in zijn buurt.
Hij verhuisde mee naar Nederland – achterin de Jaguar op de boot - en liep de eerste paar weken aan de verkeerde kant van de fiets. De derde telg was niet ter wereld gekomen zonder zijn hulp. Terwijl manlief sliep, lag hij onder het bed op klossen en bij elke wee kwam hij met zijn kop op het kussen en duwde zijn snuit onder mijn hand om mij te ondersteunen.

Ik kan nog vele herinneringen ophalen – van zijn geblaf tegen de postbodes (Royal Mail, PTT of TNT-post). Het hoge springen en blaffen in zijn kennel in Engeland met maatje Pim van de buren, de krassen in de vensterbank omdat hij bijna door de ramen sprong omdat je niet weg mocht gaan. Maar ook het brave stilzitten bij al die kinderen die een beetje bang waren voor honden maar door hem niet meer.
Hij werd oud, ouder, oudst. Hij reageerde nog altijd blij bij elk geluid van een Eend omdat hij dan dacht dat zijn grote vriend Dré er weer aankwam. Tot hij doof werd. Hij had zijn laatste “gekke-vijf –minuten” (thuistaal voor als een idioot rondjes rennen) precies een half jaar geleden rond mijn verjaardag toen de eerste sneeuw viel.
Vandaag bleek de teruggekomen tumor aan zijn poot, waar hij deze herfst al eens aan geopereerd was, doorgebroken, geïnfecteerd en inoperabel. Zondag dachten wij er al goed aan te doen hem uit zijn lijden te verlossen maar konden we het nog niet over ons hart verkrijgen. Hij heeft nog een avond aan onze voeten gelegen. Vanmorgen om tien over twaalf sloot hij zijn ogen – voor het laatst en voorgoed. Ik heb het vaak tegen hem gezegd – nu ook voor het laatst. Dag Sammetje, je bent een beste, brave hond.

donderdag 13 mei 2010

Moleskin

De laatste slaapzak ligt schoongewassen in de kast en de tent weer op zolder. Maar nu, nu alle kampeerspullen weer zijn opgeborgen, is het dus definitief – mijn Moleskin is weg. En mijn deceptie groot.

Afgelopen week hebben wij gekampeerd op Camping De Vrolijk in Laren. Twee jaar geleden deden wij dit ook met onze trouwe kampeergenoten F & J en hun drie kinderen. Met twee grote de Waardtenten en twee kleine tentjes slaan wij al jaren samen, zo’n twee keer per jaar, ergens een kampement op waar je u tegen zegt. Van al onze belevenissen maakt uitgeverij De Bezige Wij, bestaande uit ondergetekende en Mevrouw Penselenvreugd alias F, een, al zeg ik het zelf, geweldig mooi reisverslag. De tekst doe ik en F maakt met foto’s, aquarellen en het betere knip- en plakwerk hier een boekje van waar wij voor intimi zo’n twintig exemplaren van laten drukken.
Ook van deze vrolijke meivakantie zou ik een verslag maken. Nou zit een deel van het plezier van dit schrijven ook in de schoonheid van het boekje waar ik dat in eerste instantie, ter plekke, elke dag met potlood in opschrijf. Moleskins zijn mijn favoriet, met zo nu en dan ter afwisseling een van het merk Paperblancs. Zo’n Moleskin heeft mooi glad en niet helemaal wit papier, fijne zachtgrijze lijntjes en afgeronde hoeken. Ik bestel altijd die met halfzachte kaft en tot mijn vreugde hebben ze de collectie dit jaar uitgebreid met, naast traditioneel zwart, onder andere roze. En die roze, die had ik uitgekozen voor De Vrolijk.

Op Koninginnedag vertrokken wij, hoewel een groot deel van de mensheid ons voor gek zou verklaren omdat het tien graden was en de rest van de week de voorspelling niet veel beter, opgetogen naar de camping waar wij twee jaar terug in een hittegolf stonden. Na J’s verjaardag gevierd te hebben 1 mei was het zover en schreef ik de belevenissen tot dan op in Mijn Roze Moleskin. Ik schreef over ons zestien meter overdekt terrein, de kleumende gasten, de toch verschijnende zonnestralen en de avondgasten met jassen van schaamhaar van Chinchilla’s. De daaropvolgende dagen schreef ik meer. Over sokken aan in bed, bowlen bij Bousema, het kampioenschap van Twente, opwarmen bij de hetelucht-inlaat van de bakker, bier en bitterballen, speksteenovens en meisjes met zwavelstokjes. Op donderdag, een stralende dag waarop wij ons koesterden in de zon, bleek het weer ’s avonds te kenteren naar regen. En dus besloten wij, terwijl ik zat te schrijven, op te breken. Ik legde Mijn Roze Moleskin op mijn stoel en begon met het inpakken van het kampement: fout 1. Halverwege het inpakken zag ik bij het uitdragen van mijn spullen, het boekje niet meer op de stoel liggen en dacht ‘ah, dat heeft hij zeker al ingepakt’: ernstige fout 2 – hoe kon ik hierop vertrouwen. Thuisgekomen vroeg ik aan mijn echtgenoot waar hij Mijn Roze Moleskin had gestopt: “Die heb ik bij die stapel kranten gelegd”. Mijn hart begon al wat harder en hoger te kloppen. Tussen de kranten nergens te vinden, dus F & J gebeld. Maar bij hen was Ze ook niet. In ware paniek doorzocht ik een dag lang alles, rukte bodems uit klerentassen, schudde slaap- en tentzakken uit, doorzocht ik vierentachtig keer dezelfde plekjes in de hoop dat Ze toch onder de bijrijderstoel van de auto was geschoven, per ongeluk. Niets. De fietsen stonden nog op De Vrolijk en met lood in mijn hart maar een klein sprankje hoop ging ik mee om te vragen of er iets gevonden was. Nee, en Harm deed elke dag direct de vuilnis maar ik mocht nog wel even kijken. Onze blauwe zakken waren weg en alleen het oud papier stond er nog. De lege frikadellendoos – waarover F en ik ons eerder in de week al afvroegen welke gek op de camping zelf frituurt – was er wel. Maar niet Mijn Roze Moleskin. Harm kwam te hulp. We mochten ook wel even in de grote container kijken, twee kilometer verderop. Binnen vijf minuten stonden wij bovenin die enorme container onze zakken leeg te halen. Wij vonden niets.

Als je de zachte kaft van je Moleskin omslaat en de eerste bladzijde ziet, staat daar in zachtgrijze letters: In case of loss, please return to en dan een paar zachtgrijze lijntjes voor je personalia met als laatste: As a reward: $................... Ik heb dit gekscherend 1 mei ingevuld en het dollartekening veranderd in € 50.-. In principe ben ik tegen armoede maar hoop nu uit de grond van mijn hart op een Indiaas straatkind dat moet leven van wat hij her en der bij elkaar scharrelt tussen de puinhopen en dat heel erg op mijn geld zit te wachten.

maandag 5 april 2010

Peppie & Kokkie

“Oh ja, morgen komen Peppie en Kokkie ook weer…” mompelde mijn echtgenoot zondagavond tegen een uur of negen tegen mij.
“Wáaht? Dat meen je niet!” schetterde ik terug.
De week die voor mij lag was als volgt: naast gewone zaken als werken, was, strijk, kinderen verzorgen en dergelijke moest ik voor maandagmiddag een sollicitatiebrief en CV schrijven. Ook moest ik mijn hele huis nog opruimen, poetsen en op zijn Paasbest optuigen voor het grote feest dat mijn moeder die vijfenzestig werd zaterdag bij ons thuis zou houden. Nee, zij hoefde geen cadeau als ik maar zorgde dat alles er picobello uitzag. Dit terwijl ik bijna alle avonden van de week weg was en mijn echtgenoot vanaf woensdag drie dagen op cursus zou gaan. Ik stond er dus ook nog eens alleen voor aan het thuisfront.
Peppie en Kokkie zijn twee Poolse schilders die verdacht veel lijken op het komische duo – behalve dan dat er niet veel te lachen valt met ze. Peppie spreekt alleen een ietsepietsie Engels naast vloeiend Pools. Kokkie beheerst het Duits bijna net zo goed als mijn vriendin, die ooit in een restaurant in Winterberg de onsterfelijke woorden sprak: villeicht kommen wir back. Dit soort zinsconstructies zijn voor Kokkie al een stapje te ver dus communiceren met het Poolse tweetal is onmogelijk. Uit eerdere ervaring met hen wist ik dat , ondanks dat het degelijke schilders zijn, zij geen kwast of schuurpapiertje bezitten en dit dus nog vóór maandagochtend half acht geregeld moest zijn. Wij bezitten dit wel maar bij ons iets vinden in de schuur ligt op het zelfde niveau als communiceren met P & K: moeizaam en op de rand van het onmogelijke.

Vóór elf uur maandagochtend had ik de Karwei drie keer van binnen bekeken. Nog geen letter getypt van mijn eigen Curriculum begaf ik mij in schilderswereld. Binnen een uur wist ik alles van Copenhagen Gold kwasten en schuurpapier met korrelgrofte P40,60, 80 dan wel 120. Na mijn tweede bezoek was duidelijk dat er bij een buitenschuur luchtvochtigheid van binnen naar buiten en weer terug gaat en dit een hele speciale verf vraagt. Bij mijn derde visite wist de immer vriendelijke Johan Karwei, wij waren ondertussen beland bij tutoyeren en voornamen, mij te vertellen dat ik inderdaad naast mijn Bosch PDA 180 ook echt toe was aan een vlakschuur – zeker niet te verwarren met bandschuur – machine.
Eindelijk werkten Peppie en Kokkie er lustig op los en kon ik mijn eigen leven weer gaan leiden. Naast een kopje koffie voor Peppie en een kopje thee voor Kokkie was ik klaar, dacht ik. Na het kopen van een nieuwe schuurkop voor de PDA 180, toch nog wat driehoekig P40 en better grundfarbe vor die outzeitgaragedoor dankuweil wist ik beter.
De toenemende onrust in huize Pennevreugd, zeker nadat duidelijk werd dat het duo een week of twee werk zou hebben met hun klus, maakte een krachtig optreden van mijn echtgenoot noodzakelijk. Hij leek het Pool-anglo-germaans beter te beheersen en maakte strikte afspraken dat zij vanaf donderdag ergens anders zouden werken en pas na Paasmaandag terug zouden keren. Vrolijk zwaaide ik woensdagavond de groene Opel Astra uit.
Net voor mijn vertrek naar mijn werk donderdagmorgen keek Kokkie door het keukenraam: te veel regen in Raalte en zij hadden hier nog wel wat te doen. Voor half negen had ik de Karwei weer gezien, koffie en thee gemaakt en vrees ik nu nog een hele lange week, of twee, na Pasen.

vrijdag 19 maart 2010

Burka

Mij is altijd verteld dat het leven begint na veertig maar ik kan u verzekeren – niets is minder waar. Ik ben nu drie maanden veertig en ik weet het zeker: het verval is begonnen. Ik zal mijn zelfbeeld drastisch moeten bijstellen want regelmatig word ik door goedbedoelde opmerkingen met mijn neus op dit feit gedrukt.

Zo ging ik met de lente in aantocht ‘s lekker de stad in en vond een leuk jurkje. Gezellig keuvelend met de juffrouw van de winkel dook ik het pashokje in en even later stond ik voor de grote spiegelwand achterin de zaak. Het jurkje zat wel goed maar ik twijfelde of het wel wat voor mij was. Nog eens ronddraaiend sprak ik dit ook uit: “Kweeniehoor….”. Hierop zei de juffrouw, met een blik vol goedbedoelde vriendelijkheid: “Hoezo zou dit niets voor u zijn, … alleen omdat u iets zwaarder bent van boven?!”. Nou heb ik mijzelf nooit slecht bedeeld gedacht in al die jaren maar stond nu toch met open mond naar mijzelf te staren. Iets zwaarder van boven deed mij denken aan mijn Friese oudtante, met de voor haar zo toepasselijke naam Mooike Titte en een boezem die door geen bustehouder op de plek gehouden kon worden. En die had ik dus kennelijk ook.
Om in elk geval mijn best te doen mijzelf goed te conserveren ging ik met een cadeaubon, misschien had ik deze hint gemist, naar de lokale schoonheidsspecialiste. Weer gezellig keuvelend over wat voor geluksvogel ik wel niet was met een man die iets cadeau gaf om mijzelf eens lekker te verwennen, vroeg de schoonheidsspecialiste, terwijl zij een laatste hand legde aan het in toom houden van mijn wenkbrauwen: “ Zal ik de ergste snor ook maar even meenemen?...” Hoe erg kun je het maken? Niet gewoon Mijn Snor maar dan alleen het ergste stukje ervan. In één keer alles was dus niet eens meer mogelijk!
Niet uit het veld te slaan, hoewel twee flinke deuken in het zelfbeeld rijker, stortte ik mij gister in mijn nieuwste avontuur. Via de serviceclub waar ik lid van ben, hadden wij dames een gezellige avond geregeld bij een gezondheidsgoeroe. Mevrouw Blakend wist alles van uiterlijke verzorging. Wij waren maar met vier en dat was maar goed ook want we kregen er allemaal van langs. Nadat eerst Mevrouw Krul haar hoofd in het sciencefictionachtige huidanalyse-appparaat had gestoken, kon Mevrouw Blakend na een kritische blik niet anders concluderen dat het weliswaar om een zeer goed gehydrateerde huid ging maar wel met gevaarlijk veel pigmentvlekken. Mevrouw A, bij ons voorheen bekend als Altijd Vlekvrij en Keurig, bleek ineens vreselijk donkere uitgedroogde kringen rond de ogen te hebben zo wees het apparaat uit. Mevrouw Frisse Blos, waar wij stiekem allemaal jaloers op waren, bleek niet zoals altijd gedacht een couperoseprobleem te hebben maar juist een heel vette huid, tjonge. Nadat ik ook was gaan zitten ontmoette ik de ogen van Blakend door de kijker aan de andere kant van het apparaat. “Nou, nou, tja…. Je ziet het zelf wel hè? Vind je het goed als de anderen ook even kijken want dit is wel interessant.” Natuurlijk had ik alles: én droge plekken, én vette puntjes, én gerstekorrels. Je kon het zo gek niet bedenken of het apparaat liet het wel zien. Na eens flink in de buidel getast te hebben voor een alles-weer-hélémaal-in-orde-makend-serum keerde ik huiswaarts.

Vanmorgen vertelde ik mijn collega in geuren en kleuren van mijn confrontaties met mijn onjuiste zelfbeeld. Zij rolde dijenkletsend op veel te jonge dijen van haar bureaustoel waarna zij nog net kon uithikken: “Ik zeg googlen…burka googlen…”. Ik ben gewoon naar de vrijdagmiddagborrel gegaan met veertigjarige soortgenoten die beter niet in het apparaat kunnen kijken en heb bij elke slok ook een toastje serum genomen.

vrijdag 12 maart 2010

Pimp Your Blog Now

Mijn blog is nog geen twee dagen oud en ik ben al vele ervaringen rijker in Bloggers-wereld. Woensdagmorgen met een kopje koffie achter de laptop sprak Google mij nog bemoedigend toe: een blog maken – het is gemakkelijk en zo gebeurd. Ik moet eerlijk bekennen dat ik niet eens goed wist wat een blog was. Behalve dan dat Vriend Gadgets-ik-heb-ze-allemaal-en-weet-ook-nog-hoe-ze-werken mij verteld had dat dit precies was wat ik nodig had. Na de korte rondleiding gevolgd te hebben, kwam ik uit bij het drempelblokje: maak je blog –> doorgaan. Bij kopje koffie twee durfde ik te klikken.
Met hulp van de handleiding voor absolute computer-nono’s, zoals ik, was Huize Pennevreugd er voor ik het wist. Jouw blog - gemakkelijk in gebruik en flexibel stond op de site. En met wat geklik, gesleep, geknip en geplak had ik inderdaad snel een blogarchief. Het begon ergens op te lijken. Wel bleef er regelmatig een reclameblokje op poppen: Pimp Your Blog Now!!! Ik werd er een beetje zenuwachtig van. Pimpen, wat nou pimpen? Ik was net begonnen en blij dat ik hier met de meest basale computertrucjes überhaupt iets had staan.
Eerst maar die andere handige tip van Blog.com dacht ik: je vrienden enthousiast maken. Dus stuurde ik een mail om de lancering van mijn Blog te promoten. En de reacties kwamen binnen. Had ik zo mijn best gedaan om het geheel een esthetisch verantwoord uiterlijk te geven, moest Volger nummer 1 op mijn Blog – de familie alias mijn liefhebbende echtgenoot – per se Mevrouw Naveltruitje als profielfoto nemen. Tja, sprak hij, ’t is openbaar hè.
Daarna volgde Vriendin Neem-nooit-een-blad-voor-de-mond die zei dat het leuk, vlot en grappig was maar, dat als ik er echt iets van wilde maken, een paar schrijflessen best van pas konden komen. Naveltruitje, die dit ook las, zei dat dat helemaal waar was, toch? Mij zakte de moed al wat in de schoenen.
Helemaal toen Vriendin Familie-van-een-echte-bekende-schrijfster mij op de website van het bekende familielid wees die er natuurlijk zeer goed gepimpt uitzag. Toen Vriendin Penselenvreugd ook nog zei dat de blognaam haar wel meteen aan een oubollig bejaardenhuis deed denken, besloot ik op dat wipperige pimpblokje op mijn scherm te klikken.

Ik verdwaalde compleet op het web en raakte verstrikt in de meest vreselijke Blog’s variërend van zweverige, ayurvedische Goeroes tot dreigende Heavy Metals met veel bloed en zwaarden.
Thuisgekomen in Huize Pennevreugd besloot ik te pimpen met een foto van mijzelf. Dan maar de volledig zelfverheerlijking. Na drie uur zoeken in minstens duizend foto’s op de harde schijf kon ik er geen een, en dan ook écht geen één, vinden waar ik alleen, gewoon met mijn gezicht naar voren op stond. Ja, samen met Vriendin Penselenvreugd, of Vriendin Neem-nooit-een-blad-voor-de-mond en natuurlijk met Naveltruitje. Maar alleen niet. Het blijkt dat sinds we de digitale camera hebben ik altijd de foto’s neem. Daarom, tot iemand de moeite neemt mij op de foto te zetten, alleen en zonder skibril, muts, zonnebril, dichte ogen of volle mond moet u het zonder Pieternella Pimp doen.

woensdag 10 maart 2010

Lente

Ik moet er niet aan denken om in een tropisch oord te wonen waar de zomer nauwelijks verschilt van de winter. Daar waar de temperatuur in juni nauwelijks vijf graden scheelt met bijvoorbeeld januari. Of waar een paar lokale buien bepaalt of het tot een winter- dan wel zomerdag gerekend moet worden.
Ik ben namelijk een echt winterkind. Ten eerste ben ik in edcember jarig en eet ik het liefst boerenkool met worst, spek en jus. Schaatsen, skieën, sleeën – allemaal leuk. Na een lange winterwandeling voor de open haard zitten is ook goed. En wat is er nou knusser dan dat het vier uur ’s middags al donker is? Gordijnen dicht, kaarsjes aan en met z’n allen een spelletje doen aan de keukentafel. Buiten waait en sneeuwt het, binnen is het warm en behaaglijk. Ja, zelfs die kale bomen, de bevroren stoppelvelden en dat waterige zonnetje maken samen een prachtig uitzicht vanuit mijn raam.

En toch, toch komt aan dat fijne wintergevoel een eind en wil je graag eens wat anders. Net zoals je na een lange, lome zomer toe bent aan je herfstkleren: laarzen, lang wollen vest, spijkerbroek. Regen, wind, vallende bladeren, ja, alles is dan eigenlijk goed.
Maar de overgang van winter naar lente is toch wel de mooiste van alle seizoensovergangen. Je vergist je eerst nog wel eens. Je kijkt al een paar weken lonkend naar die fleurige bloes en dat leuke dunne vestje. Maar ook al scheen de zon, bleek het toch nog wel wat kippevellerig toen ik het vorige week naar mijn werk aandeed. En dat oppotten van die lentebloeiers had ik ook beter nog kunnen laten want na herhaalde nachtvorst vrees ik voor hun leven.

Maar vandaag, vandaag is het zo ver. Ik weet het zeker. Martin Bril had zijn eigen meetmoment: Rokjesdag. Zover is het nog lang niet Meneer Bril, we houden het voor u in de gaten. Maar lente – dat is het. Ik trof op één dag maar liefst drie lentegraadmeters. Ik ontdekte de eerste gele bloem in de Forsythia, zag de eerste kievieten boven het weiland baltsen en heb mijn eerste was buiten aan de droogmolen gehangen. Dat laatste is toch wel mijn rokjesmoment. Ik verheug mij zeer op de krakerige, frisse geur van mijn schoongewassen en aan de buitenlucht gedroogde dekbed waar ik vanavond onder mag kruipen. Weg met die wasdroger, zet ‘m op Lente!

Snuffelen in de Lamm Hütta

Vorige week ging ik met vrienden een lang weekend skiën in Oostenrijk. Hoewel wij al vaker samen geskied hadden, was deze keer bijzonder. Eerder gingen wij namelijk altijd onder de vlag van een bijscholingsweek voor huisartsen. Deze keer hadden de dokters in ons gezelschap, mijn man en de vrouw van het andere stel, óók de hele dag de tijd om van de sneeuw te genieten. En dus ook van de après-ski. Zaten de studiebollen andere jaren na een middag sneeuwpret, altijd nog een paar uur in de klas – in plaats van aan de bar – zo niet dit jaar. Wij waren van plan ons er eens goed in te storten.

Helaas bleek het door de leden van het voormalige “partnerprogramma”, uitgezochte appartement wel erg hoog op de berg te liggen. Zo hoog zelfs dat, met sneeuwkettingen om de autobanden, de tocht via het smalle weggetje ernaartoe een angstaanjagende uitdaging was. Niet direct een makkelijke uitvalsbasis voor een avondje pimpelen in het dorp diep in het dal. De eigenaresse van ons onderkomen wist ook nog te vertellen dat het weliswaar een half uur naar beneden lopen was maar toch zeker anderhalf weer naar boven. Even hadden de partners spijt en dachten met heimwee terug aan de gezellige tijden in de bar van het hotel van de scholingsweken. Tot Mervrouw Appartement ons nog hoger op de berg wees . Op nog geen honderd meter lag een schitterende skihut waar volgens haar de beste après-ski van Oostenrijk te beleven was.

Omdat er nog gegeten moest worden, liepen wij na het uitpakken van de koffers direct naar de tent die de Lamm Hütta bleek te heten. Terwijl wij een Goulash-suppe met kaasplank en een groot witbier verorberden, dansten de après-skiërs vrolijk om ons heen. Er toch wat droog ingevallen, keek ik stiekem vanuit mijn ooghoeken naar het bonte gezelschap. Ruige mannen, die al minder droog waren, zich ontdaan van vele lagen skikleren hingen om vrouwen, volledig geïrrigeerd, die zich dansend op hun skischoenen maar net staande konden houden op de houten vloer. Na nog een witbier kreeg ik er meer lol in en begon te speculeren wie bij wie hoorde. Nog steeds vanuit mijn ooghoek zag ik verderop een boomlange kerel met woeste krullen tot op zijn schouders iets op zijn hand strooien en opsnuiven waarna hij een euforisch gebaar naar de hemel maakte. Mijn ooghoeken waren kennelijk genoeg want voor ik het wist stond hij naast mij en begon een praatje. Met een zwaar Bayerisch accent vroeg hij of ik ook wat wilde van zijn Snuf. Ik vond het wel vreemd dat hij op weg naar mij, links en rechts uitgedeeld had van een goedje waarvan ik vermoedde dat de straatwaarde, ja zelfs op gladde bergweggetjes, aardig hoog was. Volkomen verbijsterd lachte ik wat onnozel waarna ik tot mijn grote schrik zag dat hij de hand van mijn echtgenoot pakte en er wat op strooide. Op zijn eigen hand maakte hij ook twee minuscule torentjes en deed voor hoe je dit precies opsnoof. Als een jonge pup keek hij ons aan – met een zwarte vlek onder zijn neus. Deze snuiftabak met menthol, ja, dat was het helemaal vond hij. Na ons allemaal een snufje vicks-adem-vrij gegeven te hebben, bleek hij toch zo gek nog niet. Op mijn vraag hoe de relaties precies zaten in hun gezelschap haastte hij zich te zeggen, dat zij deze vrouwen hier écht net ontmoet hadden.
“Dus…, jouw vrouw zit gewoon thuis? “ waarop hij met zijn Bayerische accent glimlachte:
“Ach, Mann bringt doch auch keinen Rotwein nach Italien…“ .

Een nieuwe kast

Sinds wij kerstavond 2008 in onze verbouwde boerderij trokken, is er wel het een en ander aan ons meubilair toegevoegd. Een kast van Ikea, een nieuw bankstel en ook het door mij geërfde theekastje van mijn overgrootmoeder kon eindelijk uit de berging.
Wat echt noodzakelijk was aan nieuws was een eettafel. De tafel die wij hadden was drie jaar terug vakkundig door manlief en zijn vriend in elkaar geknutseld maar de jongste had hem vlak na kerst vakkundig in tweeën gesplitst door met haar voet achter een poot te blijven haken. Nou zat er wel een barstje in het blad en zat die poot wel los, maar wij vonden dit toch erg knap van haar.

Op onze zoektocht naar een nieuwe – in combinatie met het risico van de nog minstens 10 jaar inwonende jongste durfde ik niet opnieuw de vakkundigheid van echtgenoot te vertrouwen– kwamen wij bij een meubelmaker terecht. Uiterst vriendelijk geholpen door dochterlief die met man en Opa de zaak runde kwamen wij al snel aan precies de juiste tafel te zitten: een grote, donkere stamtafel die rechtstreeks uit de meest donkerbruine kroeg leek te komen. Wat rondwandelend in de enorme loods viel ons oog ook op een mooie oude grutterskast. Die zou toch perfect passen op de plaats van de oude, ooit in Engeland gekochte vitrinekast waar ik eerlijk gezegd wel een beetje op uitgekeken was. Naast de tafel bestelden wij enthousiast ook een kast.

Blij vertelde ik mijn vriendin van mijn goede vondsten – wij wisselen wel vaker wat adresjes uit – en wat bleek: zij had dezelfde kast besteld bij dezelfde meubelmaker. Toen haar kast eerder werd geleverd dan de mijne bleek deze helemaal niet te kloppen met de gemaakte tekening. Onze bestelling leek ook erg lang te duren en het vertrouwen in het bedrijf zakte gauw. Met elk van de ongeveer acht telefoontjes die gepleegd moesten worden over wanneer de levering bij ons zou zijn, steeg mijn angst . De telkens herhaalde vraag: “U betaalt toch wel contact?” maakte het vertrouwen ook niet groter.

Opa, met een enorme, dikke portemonnee in zijn kontzak gestoken, parkeerde de bus met mijn meubels afgelopen dinsdag voor de deur. Twee helpers, nog het meest uitziend als Laurel & Hardy, tilden eerst de tafel naar binnen: perfect, gelukkig… Toen ik ze het onderstel van de kast uit de bus zag tillen, zakte mij de moed in de schoenen. Hij was ook donkerbruin, net als de tafel, maar die kleur had ik niet besteld. Voorbereid op dit debacle griste ik de tekening van het aanrecht om te bewijzen dat dit toch allemaal niet klopte. Terwijl Laurel en Hardy de bovenkant erop zetten, vond ik op de tekening geen bewijs en keek ik nog eens goed naar de kast. Eigenlijk was hij best mooi, zelfs mooier dan ik had besteld, wellicht. Ik besloot mijn mond te houden en de uitdaging van Opa Contant aan te gaan: “En nou nog al die planken vol krijgen, mevrouwtje!” Binnen anderhalf uur was ik daarmee klaar, en zeer tevreden.

BH'er zonder goede voornemens

In het kleine dorp waar ik woon, ben je al gauw een BH’er. Om privacygevoelige gegevens kan ik u de dorpsnaam niet nader uitspellen maar het staat voor Bekende H….naar. Doordat ik getrouwd ben met de lokale dokter is de BH-status voor mij een feit. Temeer nog omdat ik ook werk in zijn praktijk. Dat heeft zijn nadelen, die ik u zal besparen, maar ook zeker voordelen. Als wij op vakantie gaan, neem ik de dag ervoor gewoon vrij: volledig zijn belang – baas verzorgd op reis. Als ik graag een cursus wil doen, regel ik die: vestzak-broekzak. Om heel professioneel over te komen heb ik ooit besloten mijn functie als praktijkverpleegkundige uit te voeren onder mijn meisjesnaam. Je wilt toch ook zelf iets zijn en niet alleen aanhangsel van lijken, zoals dé kinderen van de dokter, dé boerderij van de dokter, dé hond van de dokter, etc.

Op een willekeurige morgen zag ik een meneer met, om het maar beleefd te zeggen, een laag snapvermogen op mijn spreekuur. Terwijl ik mijn uiterste best deed hem iets uit te leggen over de medicatie voor zijn suikerziekte, wat al niet meeviel, werd dit ernstig lastig doordat hij mij persoonlijke vragen tussendoor bleef stellen.
“Bint dat oe kinder?” wijzend op de foto op mijn bureau.
“Ja, dat zijn onze kinderen.”
“Oh, ie heb er drie?”
Dat leek mij vanwege de foto duidelijk en ik overwoog even een naar verhaal te beginnen over Jantje die er niet op stond omdat...
“Woon ie ook in ’t dorp?”
“Ja, ik woon ook in het dorp.”
“Ah, woon ie in de nieuwbouw?”
Het begon mij te dagen dat mijn sterrenstatus als BH’er deze man niet had bereikt en ik ging hem helpen: “Jaha, ik woon op de boerderij, bij de dokter…”.
“Aoah, ... ben ie sien dochter?”
U begrijpt het: ik heb direct al mijn goede voornemens laten varen, eet en drink er lustig op los en ga als jonge blom weer door het leven.

Huize Pennevreugd is een feit

Hier is hij dan - mijn eigen blog. Huize Pennevreugd is een feit. Het is nog wel wennen. Eerlijk gezegd schrijf ik hier wel maar heb ik geen idee wat ik precies aan het doen ben. Moest een domeinnaam kiezen en om het toch wat veilig te laten voelen heb ik er maar 'Huize' van gemaakt. Dat Pennevreugd was wel makkelijk. Daar gaat het tenslotte om. Je hebt plezier in schrijven en dan wil je wat. Al een paar jaar reisverslagen geschreven en nu dan toch maar eens wat vaker mijn gedachten op papier gezet.
Mijn goede voornemen op 1 januari dit jaar was elke week te schrijven, gewoon voor mezelf. Maar dat werkt niet. Ten eerste blijkt elke week niet altijd haalbaar maar ook dat gewoon voor jezelf is lastig. Je wil tóch eigenlijk wel graag dat iemand leest wat je schrijft. En om nou iedereen die ik ken dan maar een column te mailen en te zeggen: "Kijk, heb ik geschreven.., moet je lezen!" dat voelt toch wel wat protserig. Mijn vader, zelf ook lid van de Pennevreugdjes, is natuurlijk een lezer. En ook mijn compagnon van Uitgeverij De Bezige Wij van de reisverslagen, geen Pennevreugdje maar meer een Penselen- en Fotovreugdje, doet trouw haar best. Tot ik een vriend sprak die mij aanmoedigde een blog te maken - konden geïnteresseerden de columns lezen. En, nog belangrijker, wie dit niet wilde hoefde zich niet verplicht te voelen door zo'n dwingende mail van mij. Hij had makkelijk praten, Vriend Gadgets-ik-heb-ze-allemaal-en-weet-ook-nog-hoe-ze-werken. Een blog maken? Ik ben altijd heel blij met alle hulp die ik krijg als mijn computer ook maar iets doet wat ik niet begrijp. En dat is nogal wat, en nogal eens. Maar met vier columns opgeslagen in Word heb ik het toch gewaagd. Als het er niet uit ziet als u gewend bent, mij is beloofd dat ik alles nog kan wijzigen. Voorlopig lijkt Huize Pennevreugd een feit.